Achtergrondinformatie
T O E L I C H T I N G Programma rond psalm 121
Vertrouwen, verlangen, bewondering en geruststelling, dat is de rode draad in dit programma. Door de eeuwen heen hebben componisten en tekstdichters geprobeerd om uitdrukking te geven aan de wezenlijke vragen van het leven enaan de antwoorden die daarop door bijvoorbeeld het geloof worden aangereikt.Psalm 121 (Ik hef mijn ogen op naar de bergen, vanwaar zal mijn hulp komen?) is een mooi voorbeeld van een tekst waarin een vraag wordt gesteld waarop een antwoord volgt. We laten vandaag vier varianten van deze tekst horen.In de andere stukken gaat het (ook) over Godsvertrouwen, vertrouwen in de liefde, maar ook over verlangen naar de dood en wat daarna komt. We laten voorbeelden horen van de verschillende manieren waarop componisten uit de renaissance, barok, romantiek en de 20e/21e eeuw zich hierdoor hebben laten
inspireren. Het programma verkent niet alleen de stijlperioden maar springt ookvan het ene (Europese) land naar het andere.
Zoals we beginnen met een Franssprekende componist uit Zuid-België (Orlandode Lasso, uit Mons (Bergen) in Henegouwen) eindigen we met een
Fransschrijvende componist uit Zuid-Nederland. De een is ruim 400 jaar geledenoverleden, de ander viert dit jaar zijn 80e verjaardag.
Vertrouwen, verlangen, bewondering en geruststelling, dat is de rode draad in dit programma. Door de eeuwen heen hebben componisten en tekstdichters geprobeerd om uitdrukking te geven aan de wezenlijke vragen van het leven enaan de antwoorden die daarop door bijvoorbeeld het geloof worden aangereikt.Psalm 121 (Ik hef mijn ogen op naar de bergen, vanwaar zal mijn hulp komen?) is een mooi voorbeeld van een tekst waarin een vraag wordt gesteld waarop een antwoord volgt. We laten vandaag vier varianten van deze tekst horen.In de andere stukken gaat het (ook) over Godsvertrouwen, vertrouwen in de liefde, maar ook over verlangen naar de dood en wat daarna komt. We laten voorbeelden horen van de verschillende manieren waarop componisten uit de renaissance, barok, romantiek en de 20e/21e eeuw zich hierdoor hebben laten
inspireren. Het programma verkent niet alleen de stijlperioden maar springt ookvan het ene (Europese) land naar het andere.
Zoals we beginnen met een Franssprekende componist uit Zuid-België (Orlandode Lasso, uit Mons (Bergen) in Henegouwen) eindigen we met een
Fransschrijvende componist uit Zuid-Nederland. De een is ruim 400 jaar geledenoverleden, de ander viert dit jaar zijn 80e verjaardag.
Zeker in de barok was het lijden van Christus een geliefd thema voor componisten. Dat het lijdensverhaal zich goed leent voor prachtige koorstukken, kunt u horen op zaterdag 6 april in de Peperbus, Ossenmarkt 41 Zwolle.
Het vocaal ensemble Cappella Fontana zingt daar om 15.30 een gevarieerd passieprogramma. Het programma bestaat voor de helft uit ‘echte’ passiemuziek.
Zo klinkt het Miserere Mei (psalm 51), de passiepsalm bij uitstek, in een versie van Antonio Lotti. Van Heinrich Schütz hoort u Quid Commisisti, het eerste van de vijf passiemotetten uit de Cantiones Sacrae, een stuk waarin duidelijk naar voren komt hoe in de barok veel aandacht werd besteed aan tekstexpressie. Ook Tristis est anima mea van Johann Kuhnau, Das Blut Jesu Christi van Johann Michael Bach, en Ecce quomodo moritur van Jacob Handl zijn direct door het lijdensverhaal geïnspireerd, evenals het openings- en slotdeel van Die sieben Worte Jesu Christi am Kreuz van Heinrich Schütz die het programma omlijsten.
Op het programma staan ook enkele stukken die niet direct voor de passietijd zijn gecomponeerd maar wel uitdrukking geven aan de bijbehorende emoties. Van Johann Hermann Schein klinken Lehre uns bedenken (psalm 90) en Die mit Tränen säen (psalm 126). Deze koorwerken zijn afkomstig uit Israels Brünnlein, een cyclus van 26 op muziek gezette Bijbelteksten uit 1623. De worsteling van Christus met zijn naderende dood is te horen in het dubbelkorige motet Ich lasse dich nicht, du segnest mich denn van Johann Sebastian Bach, een parel uit de Duitstalige kerkmuziek. Tot slot biedt het programma een doorkijkje naar Pasen met twee versies van Christ lag in Todesbanden van Michael Praetorius.
Cappella Fontana bestaat uit 8 semiprofessionele zangers en wordt begeleid door Tjalling Roosjen (orgel) en Juun Voorhoeve (gamba). Tjalling Roosjen zal tevens een drietal stukken voor orgel solo spelen, aansluitend bij de muzikale thematiek van de koorstukken. Toegang vrij, collecte aan de uitgang.
Het vocaal ensemble Cappella Fontana zingt daar om 15.30 een gevarieerd passieprogramma. Het programma bestaat voor de helft uit ‘echte’ passiemuziek.
Zo klinkt het Miserere Mei (psalm 51), de passiepsalm bij uitstek, in een versie van Antonio Lotti. Van Heinrich Schütz hoort u Quid Commisisti, het eerste van de vijf passiemotetten uit de Cantiones Sacrae, een stuk waarin duidelijk naar voren komt hoe in de barok veel aandacht werd besteed aan tekstexpressie. Ook Tristis est anima mea van Johann Kuhnau, Das Blut Jesu Christi van Johann Michael Bach, en Ecce quomodo moritur van Jacob Handl zijn direct door het lijdensverhaal geïnspireerd, evenals het openings- en slotdeel van Die sieben Worte Jesu Christi am Kreuz van Heinrich Schütz die het programma omlijsten.
Op het programma staan ook enkele stukken die niet direct voor de passietijd zijn gecomponeerd maar wel uitdrukking geven aan de bijbehorende emoties. Van Johann Hermann Schein klinken Lehre uns bedenken (psalm 90) en Die mit Tränen säen (psalm 126). Deze koorwerken zijn afkomstig uit Israels Brünnlein, een cyclus van 26 op muziek gezette Bijbelteksten uit 1623. De worsteling van Christus met zijn naderende dood is te horen in het dubbelkorige motet Ich lasse dich nicht, du segnest mich denn van Johann Sebastian Bach, een parel uit de Duitstalige kerkmuziek. Tot slot biedt het programma een doorkijkje naar Pasen met twee versies van Christ lag in Todesbanden van Michael Praetorius.
Cappella Fontana bestaat uit 8 semiprofessionele zangers en wordt begeleid door Tjalling Roosjen (orgel) en Juun Voorhoeve (gamba). Tjalling Roosjen zal tevens een drietal stukken voor orgel solo spelen, aansluitend bij de muzikale thematiek van de koorstukken. Toegang vrij, collecte aan de uitgang.
Een groot deel van zijn leven was Johann Hermann Schein (1586-1630) Thomascantor te Leipzig, een van de beroemdste voorgangers van Johann Sebastian Bach. Naast Heinrich Schütz was hij de belangrijkste vertegenwoordiger van de nieuwe Italiaanse barokstijl in Duitsland. Hij kreeg zijn opleiding in Dresden, waar hij als jongenssopraan toetrad tot het koor van de keurvorst van Saksen, en in Leipzig, waar hij rechten studeerde naast de vrije kunsten. Na zijn kapelmeesterschap in Weimar werd hij cantor in de Thomasschule in Leipzig, een functie die hij de rest van zijn leven bekleedde. Schein had een slechte gezondheid en kende bovendien veel verdriet in de huiselijke kring. Zijn vrouw stierf tijdens de bevalling, vier van zijn vijf kinderen stierven in hun kindertijd. Op 44-jarige leeftijd overleed hij na lang ziek te zijn geweest. Bij zijn begrafenis componeerde en dirigeerde vriend en tijdgenoot Heinrich Schütz persoonlijk het begrafenismotet ‘Das ist je gewißlich wahr’. Schein liet zowel vocale (Opella nova, Cymbalum Sionium, Israelsbrünnlein) als instrumentale werken (Banchetto musicale) na.
Israelsbrünnlein
Zijn bundel geestelijke madrigalen Israelsbrünnlein ((Fontana di Israel) voor vijf à zes stemmen uit 1623 is een van de belangrijkste verzamelingen Duitse motetten uit de 17e eeuw. Het werk is opgedragen aan het gemeentebestuur van Leipzig en oorspronkelijk gecomponeerd voor plechtige gelegenheden zoals bruiloften, begrafenissen en promoties. Schein heeft voor deze madrigalen letterlijk geput uit de bron van Israël, de Joodse Bijbel, de Tenach, in christelijke kringen bekend onder de naam het Oude Testament. Van de 26 composities zijn er 23 gebaseerd op teksten uit het Oude Testament, een op een tekst uit het apocriefe bijbelboek Jezus Sirach en twee teksten zijn van Schein zelf.
Kraftsprüchlein
Schein noemt deze teksten ‘Kraftsprüchlein’, wat zoveel wil zeggen als krachtige spreuken, teksten die je wat doen, waar je wat aan hebt. Over deze ‘Spruchmotetten’, een muziekgenre dat na 1550 een grote opgang maakte in het protestantse Duitsland, schrijft de Duitse musicoloog Friedrich Blume: “Het hoogbarokke Italië leverde de middelen; het ideeëngoed werd door het Lutheranisme verschaft. Zo ontrolt zich een fascinerend schouwspel voor onze ogen. We zien protestante musici geworteld in hun eigen traditie vanuit een Lutherse geest wereldse en kerkelijke muziek uit Italië omsmeden: een klankgeworden Lutherse belijdenis”. Schein sluit aan bij de muzikale ontwikkelingen in Italië waarbij de muziek veel sterker dan voorheen het gevoel van de luisteraar bespeelt. Het lukt hem om de gevoelswaarde of de diepe betekenis van de Bijbelteksten te verklanken, zodat de ‘krachtspreuken’ nog krachtiger kunnen inwerken op het gemoed van de toehoorder. Het gevoelsgehalte van de tekstwoorden is – ook letterlijk – bepalend voor de harmonie, de melodievoering, het ritme, de declamatie en de opbouw van het hele stuk. Schein haalt uit de tekst tegenstellingen, spanningen en bewegingen naar voren en bouwt van daaruit zijn muziekstuk op. Vaak begint hij met het plaatsen van zijn tekst in vijfstemmige polyfonie, waarbij hij chromatiek gebruikt om belangrijke woorden te illustreren. Dan, voor een laatste couplet of sectie, switcht hij naar een antifonale zetting ( dat wil zeggen met afwisselende groepen), op de Venetiaanse manier, voor de levendigheid van de tekst. Toch blijft Schein hierbij ook oog houden voor de vorm en de logische ontwikkeling’. Het lijnenspel van het contrapunt is hij niet vergeten, maar zet hij juist in ter ondersteuning van de expressiviteit.
Israelsbrünnlein heeft bijvoorbeeld een verzameling als Geistliche Chor Musik van Schütz sterk beïnvloed (vergelijk het begin van Scheins derde madrigaal Die mit Tränen säen met de zetting van dezelfde tekst door Schütz).
Paragraph. Klik hier om te bewerken.
Israelsbrünnlein
Zijn bundel geestelijke madrigalen Israelsbrünnlein ((Fontana di Israel) voor vijf à zes stemmen uit 1623 is een van de belangrijkste verzamelingen Duitse motetten uit de 17e eeuw. Het werk is opgedragen aan het gemeentebestuur van Leipzig en oorspronkelijk gecomponeerd voor plechtige gelegenheden zoals bruiloften, begrafenissen en promoties. Schein heeft voor deze madrigalen letterlijk geput uit de bron van Israël, de Joodse Bijbel, de Tenach, in christelijke kringen bekend onder de naam het Oude Testament. Van de 26 composities zijn er 23 gebaseerd op teksten uit het Oude Testament, een op een tekst uit het apocriefe bijbelboek Jezus Sirach en twee teksten zijn van Schein zelf.
Kraftsprüchlein
Schein noemt deze teksten ‘Kraftsprüchlein’, wat zoveel wil zeggen als krachtige spreuken, teksten die je wat doen, waar je wat aan hebt. Over deze ‘Spruchmotetten’, een muziekgenre dat na 1550 een grote opgang maakte in het protestantse Duitsland, schrijft de Duitse musicoloog Friedrich Blume: “Het hoogbarokke Italië leverde de middelen; het ideeëngoed werd door het Lutheranisme verschaft. Zo ontrolt zich een fascinerend schouwspel voor onze ogen. We zien protestante musici geworteld in hun eigen traditie vanuit een Lutherse geest wereldse en kerkelijke muziek uit Italië omsmeden: een klankgeworden Lutherse belijdenis”. Schein sluit aan bij de muzikale ontwikkelingen in Italië waarbij de muziek veel sterker dan voorheen het gevoel van de luisteraar bespeelt. Het lukt hem om de gevoelswaarde of de diepe betekenis van de Bijbelteksten te verklanken, zodat de ‘krachtspreuken’ nog krachtiger kunnen inwerken op het gemoed van de toehoorder. Het gevoelsgehalte van de tekstwoorden is – ook letterlijk – bepalend voor de harmonie, de melodievoering, het ritme, de declamatie en de opbouw van het hele stuk. Schein haalt uit de tekst tegenstellingen, spanningen en bewegingen naar voren en bouwt van daaruit zijn muziekstuk op. Vaak begint hij met het plaatsen van zijn tekst in vijfstemmige polyfonie, waarbij hij chromatiek gebruikt om belangrijke woorden te illustreren. Dan, voor een laatste couplet of sectie, switcht hij naar een antifonale zetting ( dat wil zeggen met afwisselende groepen), op de Venetiaanse manier, voor de levendigheid van de tekst. Toch blijft Schein hierbij ook oog houden voor de vorm en de logische ontwikkeling’. Het lijnenspel van het contrapunt is hij niet vergeten, maar zet hij juist in ter ondersteuning van de expressiviteit.
Israelsbrünnlein heeft bijvoorbeeld een verzameling als Geistliche Chor Musik van Schütz sterk beïnvloed (vergelijk het begin van Scheins derde madrigaal Die mit Tränen säen met de zetting van dezelfde tekst door Schütz).
Paragraph. Klik hier om te bewerken.
Jan Pieterszoon Sweelinck (1562-1621), de ‘Orpheus van Amsterdam’, beleeft zijn roem vier eeuwen geleden en markeert als componist, organist en pedagoog het snijvlak van renaissance en barok. Hij onderhoudt contact met Huygens, Hooft, Cats en Vondel en al tijdens zijn leven reikt zijn roem tot over onze grenzen. Na zijn dood klinkt volgens Vondel ‘een goddlycke galm in aller Enghlen oor’. Hedentendage is Sweelinck niet veel meer dan een beroemde Nederlander, bekend van straatnamen en bankbiljetten. We kennen zijn werk amper en zijn muziek beluisteren we zelden. Zo nu en dan zijn er positieve ontwikkelingen te noteren; in 2010 heeft het Gesualdo Consort Sweelincks vocale muziek - 254 psalmen, chansons, madrigalen, canons en motetten integraal opgenomen.
Geboren in Deventer verhuist hij al snel naar Amsterdam, waar hij op z'n 15de aan de slag kan als organist van de katholieke Sint-Nicolaaskerk. Als die een jaar later als Oude Kerk overgaat in protestantse handen, wordt muziek tijdens de eredienst taboe. Als stadsorganist kan Sweelinck echter in dezelfde kerk blijven spelen. Zijn faam brengt hem veel leerlingen, onder wie de Duitsers Heinrich Scheidemann en Samuel Scheidt. Via hen sijpelt Sweelincks kunst uiteindelijk door naar de klaviermuziek van Bach -zijn fantasieën vertonen al veel kenmerken van de klassieke fuga. Onder zijn vocale werken zijn vijfstemmige Franse chansons, verder de Psalmen Davids, twee- en driestemmige ‘rimes’ op Franse en Italiaanse teksten en de Cantiones Sacrae.
Psalmen Davids
In de laatste 20 jaar van zijn leven componeert Sweelinck de complete 150 psalmen naar de melodieën van het Geneefse Psalter-deze psalmmelodieën, van de hand van onder meer Louis Bourgeois, worden nog altijd in onze protestantse kerken gezongen. Sweelinck gebruikt voor zijn psalmzettingen teksten uit het Franse metrische psalter van Clément Marot en Théodore de Bèze. Uit die keuze blijkt dat hij niet aan toepassing binnen de kerkdienst dacht, anders had de Nederlandse berijming van Petrus Datheen, die in de meeste kerken in gebruik was, meer voor de hand gelegen. Sweelincks vocale werken zijn bedoeld voor de huiselijke kring. De zangers waren heren uit de gegoede burgerij, waar het Frans in hoog aanzien stond. Ze moeten een uitstekende muzikale training hebben gehad, gezien de hoge moeilijkheidsgraad van de psalmen. In de vier- tot acht stemmige werken zet Sweelinck een kroon op het werk van de Franco-Vlaamse polyfonisten. Bij een uitvoering wordt vaak eerst de eenstemmige psalmmelodie gezongen, waarna des te beter te horen is hoe Sweelinck vanuit die eenvoudige melodie een vlechtwerk bouwt van imiterende stemmen.
hier om te bewerken.
Geboren in Deventer verhuist hij al snel naar Amsterdam, waar hij op z'n 15de aan de slag kan als organist van de katholieke Sint-Nicolaaskerk. Als die een jaar later als Oude Kerk overgaat in protestantse handen, wordt muziek tijdens de eredienst taboe. Als stadsorganist kan Sweelinck echter in dezelfde kerk blijven spelen. Zijn faam brengt hem veel leerlingen, onder wie de Duitsers Heinrich Scheidemann en Samuel Scheidt. Via hen sijpelt Sweelincks kunst uiteindelijk door naar de klaviermuziek van Bach -zijn fantasieën vertonen al veel kenmerken van de klassieke fuga. Onder zijn vocale werken zijn vijfstemmige Franse chansons, verder de Psalmen Davids, twee- en driestemmige ‘rimes’ op Franse en Italiaanse teksten en de Cantiones Sacrae.
Psalmen Davids
In de laatste 20 jaar van zijn leven componeert Sweelinck de complete 150 psalmen naar de melodieën van het Geneefse Psalter-deze psalmmelodieën, van de hand van onder meer Louis Bourgeois, worden nog altijd in onze protestantse kerken gezongen. Sweelinck gebruikt voor zijn psalmzettingen teksten uit het Franse metrische psalter van Clément Marot en Théodore de Bèze. Uit die keuze blijkt dat hij niet aan toepassing binnen de kerkdienst dacht, anders had de Nederlandse berijming van Petrus Datheen, die in de meeste kerken in gebruik was, meer voor de hand gelegen. Sweelincks vocale werken zijn bedoeld voor de huiselijke kring. De zangers waren heren uit de gegoede burgerij, waar het Frans in hoog aanzien stond. Ze moeten een uitstekende muzikale training hebben gehad, gezien de hoge moeilijkheidsgraad van de psalmen. In de vier- tot acht stemmige werken zet Sweelinck een kroon op het werk van de Franco-Vlaamse polyfonisten. Bij een uitvoering wordt vaak eerst de eenstemmige psalmmelodie gezongen, waarna des te beter te horen is hoe Sweelinck vanuit die eenvoudige melodie een vlechtwerk bouwt van imiterende stemmen.
hier om te bewerken.
Heinrich Schütz (1585-1672) wordt algemeen beschouwd als de belangrijkste Duitse componist vóór Johann Sebastian Bach. Hij studeerde In Venetië bij Giovanni Gabrieli. Daarna kreeg hij in 1615 in Dresden een aanstelling als hofcomponist bij de keurvorst van Saksen. In 1633 verstoorde de Dertigjarige Oorlog het leven aan het hof zodanig dat hij vertrok en een functie aanvaardde in Kopenhagen. Na zijn terugkeer in Dresden in 1641 bleef hij daar de rest van zijn leven. De composities van Heinrich Schütz vertonen de invloed van Gabrieli en Monteverdi, naast die van de Vlaamse polyfonisten uit de 16e eeuw. Zijn bekendste werken zijn Symphoniae sacrae, Kleine geistliche Koncerte, Geistliche Chormusik , Psalmen Davids, Die sieben Worte Jesu Christi am Kreuz en zijn drie Passies. In zijn composities maakt Schütz veelvuldig gebruik van imitatie en verder schrijft hij intense dissonanten om woorden uit de tekst te onderstrepen.
Die mit Tränen säen (Psalm 126: 5-6)
De Geistliche Chormusik (1648), waartoe dit motet behoort, contrasteert met de rond 1650 gebruikelijke Italiaanse concertatostijl, met zijn theatrale behandeling van de tekst en het gebruik van de basso continuo. In het voorwoord bij dit werk stelt Schütz dat het voor elke componist essentieel is om de klassieke polyfone stijl van componeren onder de knie te krijgen voordat hij zich tot de concertatostijl wendt. Bij Schütz betekent dit geen terugkeer naar de stijl van de renaissance: hij maakt gebruik van hedendaagse middelen om de tekst in de muziek uit te drukken, zonder ooit te overdrijven. Opvallend is het contrast tussen de diepe ernst van ‘ Die mit Tränen säen’ en de hoop en vreugde van de laatste regels van de tekst: ‘und kommen mit Freuden, und bringen ihre Garben’).
.
Die mit Tränen säen (Psalm 126: 5-6)
De Geistliche Chormusik (1648), waartoe dit motet behoort, contrasteert met de rond 1650 gebruikelijke Italiaanse concertatostijl, met zijn theatrale behandeling van de tekst en het gebruik van de basso continuo. In het voorwoord bij dit werk stelt Schütz dat het voor elke componist essentieel is om de klassieke polyfone stijl van componeren onder de knie te krijgen voordat hij zich tot de concertatostijl wendt. Bij Schütz betekent dit geen terugkeer naar de stijl van de renaissance: hij maakt gebruik van hedendaagse middelen om de tekst in de muziek uit te drukken, zonder ooit te overdrijven. Opvallend is het contrast tussen de diepe ernst van ‘ Die mit Tränen säen’ en de hoop en vreugde van de laatste regels van de tekst: ‘und kommen mit Freuden, und bringen ihre Garben’).
.
Johann Michael Bach (1648-1694) wordt in de familiekroniek van de Bachfamlie beschreven als een "bekwame componist". Hij was de vader van Maria Barbara Bach, de eerste vrouw van Johann Sebastian Bach (die eveneens een verre bloedverwant van hem was). Johann Michael was trouwens al jaren dood, toen de twee in 1707 in het huwelijk traden. Hij werd, evenals zijn broer Johann Christoph Bach (1642-1703), in de familie Bach zeer gerespecteerd om zijn muzikale kwaliteiten. In het Duitse stadje Gehren was hij instrumentbouwer en bekleedde hij de positie van stadsorganist en ambtenaar. Volgens een document van een tijdgenoot was hij ‘stil en terughoudend in karakter, met een diep artistiek begrip’, en deze kwaliteiten komen zeker tot uiting in zijn composities. Zijn overgeleverde werken bestaan uit een twaalftal motetten, cantates en orgelkoralen.
Unser leben währet siebenzig Jahr (Psalm 90:10)
Dit vijfstemmige motet is geschreven voor vier homofone (dat wil zeggen tegelijkertijd klinkende) onderstemmen. Hierboven zingt de sopraan de koraalmelodie ‘Ach Herr, lass dein liebe Engelein’, ook te horen aan het slot van Johann Sebastian Bachs Johannespassion. Vanaf ‘denn es fähret’ wordt de snelheid waarmee het leven gaat passend geïllustreerd met achtste noten. Het einde komt met een vijfvoudige herhaling van ‘als flögen wir davon’ waarbij het abrupte slot als een verrassing komt.
Das Blut Jesu Christi (I Johannes I 7b)
Dit motet voor canto(sopraan), alt, twee tenoren, bas en continuo wordt gekenmerkt door een afwisseling van homofone en polyfone passages. De cantopartij zet gaandeweg het stuk de koraalmelodie ‘Dein Blut der edle Saft’ in.
.
Unser leben währet siebenzig Jahr (Psalm 90:10)
Dit vijfstemmige motet is geschreven voor vier homofone (dat wil zeggen tegelijkertijd klinkende) onderstemmen. Hierboven zingt de sopraan de koraalmelodie ‘Ach Herr, lass dein liebe Engelein’, ook te horen aan het slot van Johann Sebastian Bachs Johannespassion. Vanaf ‘denn es fähret’ wordt de snelheid waarmee het leven gaat passend geïllustreerd met achtste noten. Het einde komt met een vijfvoudige herhaling van ‘als flögen wir davon’ waarbij het abrupte slot als een verrassing komt.
Das Blut Jesu Christi (I Johannes I 7b)
Dit motet voor canto(sopraan), alt, twee tenoren, bas en continuo wordt gekenmerkt door een afwisseling van homofone en polyfone passages. De cantopartij zet gaandeweg het stuk de koraalmelodie ‘Dein Blut der edle Saft’ in.
.
Johann Sebastian Bach (1685 - 1750 was afkomstig uit een oud muzikantengeslacht van organisten, cantors en stadsmuzikanten. Als jongen leerde hij viool en orgel spelen en zong hij in het kerkkoor van zijn geboorteplaats Eisenach. Op negenjarige leeftijd verloor hij beide ouders en zijn oudste broer ontfermde zich over hem. Van hem leerde hij klavier spelen, en in die tijd begon hij te componeren, in de stijl van Pachelbel en Froberger. Op zijn zeventiende begon zijn leven als professional waarbij de aanstellingen elkaar in vrij snel tempo opvolgden: Weimar, Arnstadt, Mühlhausen, Köthen en tenslotte Leipzig. Terwijl in Köthen de nadruk lag op de wereldlijke muziek, was hij vanaf 1722 in Leipzig als cantor van de Thomaskirche gefocust op de kerkmuziek volgens de Lutherse liturgie. Van de ca. 300 cantates die hij voor het kerkelijke jaar schreef is slechts twee derde bewaard gebleven. Bach trouwde twee maal en kreeg maar liefst twintig kinderen. Zeven bij zijn eerste vrouw Maria Barbara Bach en dertien bij zijn tweede echtgenote Anna Magdalena. Van deze twintig kinderen stierven er tien kort na de geboorte of op jonge leeftijd. Vier zonen van Johann Sebastian Bach werden later bekende componisten te weten Wilhelm Friedemann, Carl Philipp Emanuel, Johann Christoph Friedrich en Johann Christian.
Werk
Bach wordt algemeen beschouwd als een van de grootste componisten aller tijden met werken als Matthäus-Passion, Johannes-Passion, Weihnachts-Oratorium, HoheMesse, Brandenburgische Konzerte, Die Kunst der Fuge, Suiten für Cello solo en talloze andere vocale en instrumentale meesterwerken. Bach was in staat een synthese te maken van de belangrijkste stijlen en vormen van voorgaande generaties. Opvallend is zijn meesterlijke beheersing van harmonie en contrapunt. Bachs reputatie ging in zijn latere jaren als componist en na zijn dood achteruit. Zijn stijl werd als ouderwets beschouwd in vergelijking met die van de opkomende Empfindsamer Stil. Pas met de uitvoering van de verkorte Matthäus-Passion door de toen 20-jarige Felix Mendelssohn Bartholdy in 1829, begon de Bachrenaissance.
Ich lasse dich nicht, du segnest mich denn
De nummercode van dit werk (Anhang no.159) laat zien dat het niet in het rijtje ‘bekende werken’ van Bach hoort. Tot een aantal jaren geleden werd het toegeschreven aan Johann Christoph Bach, een achterneef. Uiteindelijk hebben onderzoekers bepaald dat dit werk gezien moet worden als een relatief vroeg werk van Johann Sebastian Bach, uit de tijd dat hij in Weimar werkte. Stilistisch is er immers een nauwe verwantschap met zijn latere dubbelkorige motetten. De eenregelige tekst van het van dit motet is gebaseerd op het Oude Testament: het zijn de woorden van Jacob als hij een nacht lang met een onbekende heeft gevochten, gewond is geraakt, maar niet loslaat voordat de onbekende, in wie hij God vermoedt, hem heeft gezegend. De twee woorden ‘nicht’ en ‘segne’ worden door het koor vaak herhaald. Na het dubbelkorig homofone eerste deel volgt het fugatische tweede. Boven het polyfoon stemmenweefsel zingt de sopraan als cantus firmus het koraal ‘Warum betrübst du dich’. Aansluitend op dit motet klinkt vierstemmig dezelfde koraalmelodie, zoals de gewoonte kan zijn geweest in de Leipziger jaren van Bach.
Werk
Bach wordt algemeen beschouwd als een van de grootste componisten aller tijden met werken als Matthäus-Passion, Johannes-Passion, Weihnachts-Oratorium, HoheMesse, Brandenburgische Konzerte, Die Kunst der Fuge, Suiten für Cello solo en talloze andere vocale en instrumentale meesterwerken. Bach was in staat een synthese te maken van de belangrijkste stijlen en vormen van voorgaande generaties. Opvallend is zijn meesterlijke beheersing van harmonie en contrapunt. Bachs reputatie ging in zijn latere jaren als componist en na zijn dood achteruit. Zijn stijl werd als ouderwets beschouwd in vergelijking met die van de opkomende Empfindsamer Stil. Pas met de uitvoering van de verkorte Matthäus-Passion door de toen 20-jarige Felix Mendelssohn Bartholdy in 1829, begon de Bachrenaissance.
Ich lasse dich nicht, du segnest mich denn
De nummercode van dit werk (Anhang no.159) laat zien dat het niet in het rijtje ‘bekende werken’ van Bach hoort. Tot een aantal jaren geleden werd het toegeschreven aan Johann Christoph Bach, een achterneef. Uiteindelijk hebben onderzoekers bepaald dat dit werk gezien moet worden als een relatief vroeg werk van Johann Sebastian Bach, uit de tijd dat hij in Weimar werkte. Stilistisch is er immers een nauwe verwantschap met zijn latere dubbelkorige motetten. De eenregelige tekst van het van dit motet is gebaseerd op het Oude Testament: het zijn de woorden van Jacob als hij een nacht lang met een onbekende heeft gevochten, gewond is geraakt, maar niet loslaat voordat de onbekende, in wie hij God vermoedt, hem heeft gezegend. De twee woorden ‘nicht’ en ‘segne’ worden door het koor vaak herhaald. Na het dubbelkorig homofone eerste deel volgt het fugatische tweede. Boven het polyfoon stemmenweefsel zingt de sopraan als cantus firmus het koraal ‘Warum betrübst du dich’. Aansluitend op dit motet klinkt vierstemmig dezelfde koraalmelodie, zoals de gewoonte kan zijn geweest in de Leipziger jaren van Bach.
Capella Fontana treedt op in de sfeervolle Dionysiuskerk in Oene.
Dit dorpskerkje uit de twaalfde eeuw is het thuis van de hervormde gemeente in Oene. De
kerk werd in 1176 gewijd aan de patroonheilige Dionysius. Op de sluitsteen (de middelste
steen in de boog) van het koor staat hoogstwaarschijnlijk een afbeelding van deze heilige.
Door de eeuwen heen
De kerk is van oorsprong Romaans, met een eenbeukig schip met een sobere
toren van tufsteen en geflankeerd door lage zijkapellen. Na 1238 is de kerk uitgebreid met
een klein koor en een noorder- en zuiderzijkapel. In de vijftiende eeuw werd de kerk
uitgebouwd met een Gotische koorpartij. Pater Niklaas Boudewijnsz bekostigde deze
ingreep, onder de voorwaarde dat hij na zijn dood in het koor van de kerk begraven zou
worden. Als enige persoon ooit werd hij in 1491 werd begraven in de Oener kerk. In 1951 werd
de kerk uitgebreid met een noordelijke dwarsbeuk in quasi oude vormen.
Inrichting
In de kerk staat een eenklaviersorgel dat in 1766 door J.H.H. Bätz gemaakt is voor de
Martinuskerk in Utrecht. In 1852 is dit overgeplaatst naar Oene. In de klokkenstoel hangt
een klok uit 1661 met een diameter van ruim 110 cm. Het oorspronkelijk mechanische
torenuurwerk is later voorzien van elektrische opwinding. De kerk bezit twee fraai
bewerkte zilveren avondmaalsbekers uit 1849, geschonken door de families Dalhuisen en
Dibbetz. In 1995 is een derde beker bijgemaakt door zilversmid Rikkoert uit Schoonhoven.
.
Dit dorpskerkje uit de twaalfde eeuw is het thuis van de hervormde gemeente in Oene. De
kerk werd in 1176 gewijd aan de patroonheilige Dionysius. Op de sluitsteen (de middelste
steen in de boog) van het koor staat hoogstwaarschijnlijk een afbeelding van deze heilige.
Door de eeuwen heen
De kerk is van oorsprong Romaans, met een eenbeukig schip met een sobere
toren van tufsteen en geflankeerd door lage zijkapellen. Na 1238 is de kerk uitgebreid met
een klein koor en een noorder- en zuiderzijkapel. In de vijftiende eeuw werd de kerk
uitgebouwd met een Gotische koorpartij. Pater Niklaas Boudewijnsz bekostigde deze
ingreep, onder de voorwaarde dat hij na zijn dood in het koor van de kerk begraven zou
worden. Als enige persoon ooit werd hij in 1491 werd begraven in de Oener kerk. In 1951 werd
de kerk uitgebreid met een noordelijke dwarsbeuk in quasi oude vormen.
Inrichting
In de kerk staat een eenklaviersorgel dat in 1766 door J.H.H. Bätz gemaakt is voor de
Martinuskerk in Utrecht. In 1852 is dit overgeplaatst naar Oene. In de klokkenstoel hangt
een klok uit 1661 met een diameter van ruim 110 cm. Het oorspronkelijk mechanische
torenuurwerk is later voorzien van elektrische opwinding. De kerk bezit twee fraai
bewerkte zilveren avondmaalsbekers uit 1849, geschonken door de families Dalhuisen en
Dibbetz. In 1995 is een derde beker bijgemaakt door zilversmid Rikkoert uit Schoonhoven.
.
Teksten en vertalingen
Schein
Psalm 116:16-17
O Herr, ich bin dein Knecht,
Deiner Magd Sohn.
Du hast meine Bande zerrissen.
Dir will ich Dank opfern
Und des Herren Namen predigen.
Sweelinck
Psalm 116
J’aime mon Dieu,
Car lorsque j’ay crié,
Je scay qu’il a ma clameur entendue:
Et puis qu’il m’a son aureille tendue,
En mon dur temps
Par moy sera prié.
Schein
Psalm 90: 12-14
Lehre uns bedenken,
daß wir sterben müssen,
auf daß wir klug werden.
Herr, kehre Dich doch wieder zu uns
und sei deinen Knechten genädig!
Fülle uns früh mit deiner Gnade,
so wollen wir rühmen
und fröhlich sein unser Leben lang.
Sweelinck
Psalm 90
Tu as esté, Seigneur,nostre retraicte,
Et seur recours de ligne en ligne:
Mes devant nulle montagne nee,
Et que le monde et la terre fust faicte
Tu es tois Dieu desja comme tu es,
Et comme aussi tu seras à jamais.
Schein en Schütz
Psalm 126: 5-6
Die mit Tränen säen,
werden mit Freuden ernten.
Sie gehen hin und weinen,
und tragen edlen Samen
und kommen mit Freuden
und bringen ihre Garben
O Heer, ik ben Uw dienaar,
De zoon van Uw dienares.
U hebt mijn boeien verbroken.
U wil ik een dankoffer brengen
En zal de naam aanroepen van de Heer.
De Heer heb ik lief,
Toen ik het uit schreeuwde,
Heeft Hij mijn smeken gehoord:
Banden van de dood omknellen mij
In mijn moeilijke tijd
Ik roep Hem aan.
Leer ons zo
onze dagen te tellen
dat wijsheid ons hart vervult.
Keer U tot ons, Heer – hoelang nog?
Ontferm U over Uw dienaren.
Vervul ons in de morgen met Uw liefde,
laat ons van blijdschap juichen,
al onze dagen.
U bent, Heer, onze toevlucht,
Van geslacht op geslacht:
Nog voor de bergen waren geboren,
Voor U aarde en land had voortgebracht
U bent God zoals U bent,
En zoals U voor altijd zult zijn.
Zij die in tranen zaaien,
zullen oogsten met gejuich.
Wie in tranen op weg gaat,
de buidel met zaad dragend,
zal thuiskomen met gejuich,
de volle schoven dragend.
.
Psalm 116:16-17
O Herr, ich bin dein Knecht,
Deiner Magd Sohn.
Du hast meine Bande zerrissen.
Dir will ich Dank opfern
Und des Herren Namen predigen.
Sweelinck
Psalm 116
J’aime mon Dieu,
Car lorsque j’ay crié,
Je scay qu’il a ma clameur entendue:
Et puis qu’il m’a son aureille tendue,
En mon dur temps
Par moy sera prié.
Schein
Psalm 90: 12-14
Lehre uns bedenken,
daß wir sterben müssen,
auf daß wir klug werden.
Herr, kehre Dich doch wieder zu uns
und sei deinen Knechten genädig!
Fülle uns früh mit deiner Gnade,
so wollen wir rühmen
und fröhlich sein unser Leben lang.
Sweelinck
Psalm 90
Tu as esté, Seigneur,nostre retraicte,
Et seur recours de ligne en ligne:
Mes devant nulle montagne nee,
Et que le monde et la terre fust faicte
Tu es tois Dieu desja comme tu es,
Et comme aussi tu seras à jamais.
Schein en Schütz
Psalm 126: 5-6
Die mit Tränen säen,
werden mit Freuden ernten.
Sie gehen hin und weinen,
und tragen edlen Samen
und kommen mit Freuden
und bringen ihre Garben
O Heer, ik ben Uw dienaar,
De zoon van Uw dienares.
U hebt mijn boeien verbroken.
U wil ik een dankoffer brengen
En zal de naam aanroepen van de Heer.
De Heer heb ik lief,
Toen ik het uit schreeuwde,
Heeft Hij mijn smeken gehoord:
Banden van de dood omknellen mij
In mijn moeilijke tijd
Ik roep Hem aan.
Leer ons zo
onze dagen te tellen
dat wijsheid ons hart vervult.
Keer U tot ons, Heer – hoelang nog?
Ontferm U over Uw dienaren.
Vervul ons in de morgen met Uw liefde,
laat ons van blijdschap juichen,
al onze dagen.
U bent, Heer, onze toevlucht,
Van geslacht op geslacht:
Nog voor de bergen waren geboren,
Voor U aarde en land had voortgebracht
U bent God zoals U bent,
En zoals U voor altijd zult zijn.
Zij die in tranen zaaien,
zullen oogsten met gejuich.
Wie in tranen op weg gaat,
de buidel met zaad dragend,
zal thuiskomen met gejuich,
de volle schoven dragend.
.